In die dagen, omsteeks 1983, bevonden zich in Delft enige zwoegende fietsers. Het waren studenten, die na een vermoeiende dag vol colleges en practica de vrijheid van het platteland opzochten; toen was het Westland nog woest en ledig….
Ieder afzonderlijk ploegden zij hun rondjes tegen de wind in, tot op een dag één fietser werd ingehaald door een snellere renner. De fietser pikte aan in het wiel van de renner. De renner ging alsmaar harder trappen om de fietser te kunnen lossen, maar telkens wanneer hij omkeek om na te speuren waar aan de horizon de fietser zich nu wel niet zou bevinden, keek hij frontaal in het blijmoedig smoelwerk van zijn achtervolger. Harder en harder trapte de renner, maar plotsklaps zat hij aan zijn limiet, en moest hij opgeven. Zwaar hijgend vroeg de renner de fietser hoe hij het geflikt had om het wiel te houden. “Nou gewoon, ik heb juist een college Aërodynamica gevolgd”, zei de fietser, “ik studeer Lucht- en Ruimtevaart. Ik maakte gebruik van de stroming die rondom jou bestond; en daarbij rij jij op een betonnen frame van vierkante balken, als ik me niet vergis, terwijl ik op een fiets van vliegtuigaluminium zit. Waarom doe je dat ?” “Uhm”, stamelde de renner, “ik studeer Nihiele, eh, Civiele Techniek, en bij ons moet je kiezen tussen beton of staal. En ik ga voor beton.” Vervolgens klaagde hij: “Tsjongejonge, ik train me suf en nog ben ik niet sneller dan de eerste de beste fietser!” “Weet je wat?” vroeg de fietser, “Zullen we een club oprichten, een wielrenvereniging? Dan kan ik jou wat theorie leren over uit de wind rijden en dan kun jij mij vertellen hoe ik harder kan trappen.” “Ja”, riep de renner enthousiast, “ik ken nog een paar fietsende studenten, en bevooroordeeld Nederland mag best eens weten dat er wel degelijk werkende studenten bestaan, geldt immers niet: Wij Trainen Ons Suf?”
En zo werd de wielerhistorie verrijkt met een kleurrijke studentenwielerclub, WTOS. Vele Alpenvakanties, Ardennenoffensieven, 10-km-tijdritten, geslaagde en gestrande wielercarrieres later befietsen weerbare WTOS’ers nog immer de Randstedelijke polderwegen. Economische crises, de val van de Muur, de watersnoodramp van ’98: zij allen konden geen grip krijgen op het rotsvaste bolwerk dat WTOS inmiddels is geworden.
De oudere leden weten nog wel dat Tim Krabbé in feite aan de wieg stond van de naam van de club. Met zijn boek ‘De Renner’ heeft hij menig wielrenner geboeid en in meerdere gezelschappen worden zijn uitspraken veelvuldig gehanteerd. “‘Mannen,’ heb ik een keer in de kleedkamer gezegd, ‘ik train me suf'” is de aanleiding geweest om de vereniging de naam WTOS, Wij Trainen Ons Suf, te geven.
Door de jaren heen hebben we af en toe contact gehad met Tim Krabbé. Vaak met een aanmoedigend karakter. Een stukje uit de eerste Lustrum Corsa’s (1988), Rik Vollebregt interviewt Jos van Gils, één van de oprichters van WTOS: “We hebben wel eens kontakt met hem gehad. Toen hebben we een brief geschreven.. hij schreef terug dat hij in het blad van de KNWU de uitslagenlijst van het Nederlands Kampioenschap voor clubteams gezien had waar wij toen voor de eerste keer aan meegedaan hadden en 103e van de 108 deelnemende ploegen waren geworden of zo. Dat hij daarin gezien had dat het ‘wij trainen ons suf’ toch meer figuurlijk dan letterlijk bedoeld was, dus dat er eerst nog maar eens flink getraind moest worden”.
En dat hebben wij gedaan! Sindsdien heeft WTOS veel vooruitgang geboekt en zijn wij de afgelopen jaren regelmatig rond de 30ste plek geëindigd (met +/- 85 deelnemende verenigingen).